De toelichtingen, die in beeld verschijnen door te klikken op velden zijn van Stan Poppe sr., zoon van Louis, die deze herinneringen 'bezorgd' heeft.
“Uit de eerste jaren onzer beweging hebben velen van ons toch zulke aangename herinneringen, al was het alleen daarom, dat aan het romantieke gevoel, dat toch bij elk mens aanwezig schijnt te zijn, zo vaak de gelegenheid werd gegeven zich te bevredigen”.Aanvulling Frank Poppe: dit is wellicht dezelfde foto die in het ‘Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland’ (BWSA) gevonden kan wordenDe foto wordt bij Vliegen niet vergezeld van tekst, maar in een ander deel van in Vliegen's geschiedenisbeschrijving vind ik een passage waarin F.P. Oudens wordt genoemd. Dat draagt een andere titel, namelijk ‘Die onze kracht ontwaken deed’, deel I en blz. 509. De twee titels geven al aan dat Vliegen bij die laatste titel in feite een wat latere situatie beschrijft. En zodra we zeggen dat de naam van het hoofdstuk waarin ook Oudens nog weer eens genoemd is: ‘Het woelige kwartaal’ en dat daarin de spoorwegstakingen van 1903 worden beschreven zal de lezer begrijpen dat deze passage een wending der tijden en dus ook van de arbeidersbeweging betreft.in het artikel over hem.
“Reeds in de jaren 1889 en 1890 was de eerste organisatie van spoorwegpersoneel ontstaan. Kenmerkend voor de toestanden bij de spoor was dat de vereniging, bekend onder de letters S.V. (Spoorwegvereniging) eerst een geheime vereniging was. De leden hadden nummers, Nummer 1 was G. van Veersen, nummer 2 F.P. Oudens, de eerste een administratief ambtenaar te Den Helder, de tweede stationschef te Arnemuiden. Het adres der vereniging, die in januari 1890 werd opgericht, was bij de redactie van ‘Recht voor Allen’. Men durfde niet openlijk op te treden, omdat men vast en zeker verwachten moest dat wie er zich voorspande, ontslagen zou worden. ‘Recht voor Allen’ had voordien hele reeksen van artikelen over de toestanden in het spoorwegbedrijf, goed geschreven artikelen, die merendeels van Van Veersen waren.”Ook in het jubileum-boek ‘Om de plaats van de Arbeid’ samengesteld door F. de Jong Edzn, uitgegeven ter gelegenheid van het vijftig-jarig bestaan van het NVV (1956), vond ik nog over Oudens (blz. 30), dat hij in 1889 stationschef was in Arnemuiden (Zeeland) en medeoprichter van de eerste Nederlandse spoorwegvakbond ‘Steeds Voorwaarts’. Die organisatie zou 680 leden hebben geteld, maar met niet bij name bekende leden. De vraag ligt voor de hand of zich daarbij wellicht eenzelfde staaltje liet zien als bij de door vader ten aanzien van de bij Oudens gesignaleerde wijze van scheppen van organisaties. Dat mag vader later bij het schrijven van zijn herinnering romantiek hebben genoemd, het ligt voor de hand dat het voor die tijd een verantwoorde veiligheidsmaatregel was.
De Jong vertelt:
“Het getal harer leden was 680. Bij name bekend waren ze niet, doch uit angst voor represailles — en ook wel uit geheimdoenerij — slechts bij hun lidmaatschapsnummer.”Nu gold dat dus vakbewegingswerk rond die tijd, maar voor politiek optreden, zoals ons verhaal in westelijk Noord- Brabant zal Oudens geen mindere veiligheidsmaatregelen noodzakelijk hebben geacht. Vader Louis J.C. wijst er op dat Oudens ‘een echte romantieker’ was.
"Pas op dat ze je niet te pakken krijgen. Geef alleen je propagandaschriften af aan wie je zeker bent te kunnen vertrouwen. Leg je materiaal bij voorkeur neer in koffiehuizen, in wachtkamers van tram- en spoorwegen, maar altijd tussen kranten, zodat ze pas gevonden worden of gezien worden als je al lang ver weg bent. Alles is geheim!"Het is duidelijk, dat men Oudens en zijn opvattingen alleen dan goed kan beoordelen, wanneer men in aanmerking neemt dat toen strijdbaar optreden van de arbeiders algemeen als revolutionair werd aangemerkt, zeker als dat bovendien nog gepaard ging met woorden als “socialisme”. Die opvatting bepaalde dus ook het optreden van de opposanten.
Nu wordt de officiële socialistische beweging en de vakbeweging gewaardeerd. Ze zijn dan ook volkomen veranderd en de bestuurders schrikken vaak al wanneer het woord ‘klassenstrijd’ valt. Ze zijn, zoals in het werk van de Jong meermalen duidelijk wordt aangetoond, volkomen ‘ingegroeid’, zoals hij dat noemt, in de burgerlijke, kapitalistische structuur. Dat is een langdurig en geleidelijk proces geweest. In deze beweging leidde dit tot vergeefs verzet door linkse stromingen onder de benaming ‘tegen het reformisme’. Maar daarover hebben we het nu eigenlijk niet. Dat hoop ik later nog wel aan de orde te stellen.
Aanvulling door Stan Poppe jr
Mijn
grootvader, Louis J.C.Poppe, heeft Oudens tegenover zijn zoon
beschreven als "een echte romantieker".
Voor hedendaagse lezers lijkt mij de waarschuwing op zijn plaats.
dat de eerste socialisten in die tijd wel veel reden hadden om
voorzichtig te zijn. Gevaar roept bij velen romantiek op. Oudens
was ambtenaar, zoals mijn grootvader en zijn broers, waarvan
hijzelf en August trouwens ook schuilnamen gebruikten. Harmsen
werpt in zijn gedenkboek van de Vervoersbond FNV ook een wat
ander licht op Oudens. Hij vermeldt daarin dat Oudens in de tijd,
dat mijn grootvader hem in de stationswachtkamer van Oudenbosch
ontmoette, wel aktief lid was van de SDAP, maar zijn funktie van
redakteur van het orgaan van de door hem opgerichte spoorweg-
vakbond "Steeds Voorwaarts" had neergelegd. Harmsen veronderstelt
dat daarbij meningsverschillen tussen sociaal-demokraten en revo-
lutionairen (syndikalisten?) een rol hebben gespeeld. Juist in
die periode streofde de politieke partij van Oudens naar een veel
zakelijker (misschien kan gezegd worden minder ‘romantische’)
vakbondsopstelling. Ook valt op dat Oudens bij een adres, dat
“Steeds Voorwaarts” in 1891 tot de spoorwegdirekties had gericht,
de enige is geweest die met zijn naam had ondertekend en zijn
kollegaas had opgeroepen om op te houden met geheimzinnigdoene-
rij. (Zie G.Harmsen en F. van Gelder: "Onderweg, een eeuw
vervoersbonden", Ambo 1986.
Ook in Brabant hebben wij zulke gelegenheden beleefd. In het westelijk deel werden wij jongeren daarbij geleid door , de spoorwegman.
Hij had altijd wat voor ons te doen. Hij schiep zo nodig maar een ‘organisatie’ op papier. Zo verrijkte hij ons op een gegeven ogenblik met de ‘Bond van Sociaal-Democraten in westelijk Noord- Brabant’. Niemand onzer had Oudens erover gesproken, maar toch ontvingen we van hem tientallen geschriften over ‘De Landbouwers en het Socialisme’, uitgave van bovenbedoelde bond, met het verzoek ze aan daarvoor in aanmerking komende personen uit te delen.
De Volkstribuun, De Baanbreker, het weekblad De Nieuwe Tijd _niet te verwarren met het later tot stand gekomen maandschrift van dienzelfden naam_, waren in de jonge socialistische beweging in het algemeen streekbladen. De redactie werd gevoerd door de vooraanstaande leden (leiders) van de SDAP De meeste van die bladen verdwenen toen vanaf 1900/l901 het landelijk partijblad ‘Het Volk’ als dagblad ging verschijnen.
Aantekening Frank Poppe
‘Stationschef’ lijkt een wat overdreven term. Er was een halte Hoeven aan de spoorlijn Roosendaal - Breda. De halte lag tussen het dorp Hoeven en Sint Willebrord, wat toen nog een gehucht was (Het Heike), aan De Heul, wat zowel de naam van de weg is, als die van de buurtschap die nu aan de zuid-oost rand van Hoeven ligt.
Er zijn initiatieven om een station Hoeven - Sint Willebrord te openen, maar nu aan de Heiweg, die rol van verbinding tussen Hoeven en Sint Willebrord heeft overgenomen.
De ‘Bond’, die had Oudens in elkaar gezet; hij was ‘het bestuur’, gaf
geschriftjes uit en kende de ‘leden’. Die leden kenden alleen
Oudens; de anderen kenden zij haast niet. Zo hadden we in
Steenbergen een lid, dat naar men zeide onderwijzer was. In
Bergen op Zoom hadden we in 1895 nog twee leden, misschien drie,
waarvan twee mijn broers waren. In Roosendaal hadden we een
spoorwegarbeider, maar nimmer hoorde ik zijn naam. Ook in Breda
hadden we een lid, vermoedelijk eveneens een onderwijzer, die
schreef in
.
Zijn naam? ... wij noemden hem
Jo, naar zijn schuilnaam: ‘Jo que soit contrabandiste’. Dat moest
zoveel betekenen als: ‘Ik vaar onder valse vlag!’. Men zei
weleens dat hij een katholieke onderwijzer was; .. maar wat hij
was? Ik heb hem nooit gezien. Oudens zelf was
in Hoeven en ikzelf commies bij de belastingen in Oud-Gastel.
Ik schreef ook in ‘De Volkstribuun’ en in ‘De Nieuwe Tijd’ onder
de schuilnaam ‘Mattheus’. Maar ik was ook al heel gauw bekend
door mijn optreden in de Commiezenbond. Toch deden we onze
werkzaamheden zo geheim mogelijk.
En zo kwam het najaar van 1895. De Rooms-Katholieke Volksbond hield een vakcongres, dat besloten werd met de openbaarmaking van een manifest aan de werklieden en de burgerij. In dit manifest werd de handschoen toegeworpen aan de voor dat jaar opgerichte SDAP die dat natuurlijk niet kon laten rusten. In een groot manifest, ondertekend door het gehele partijbestuur werd op het katholieke geschrift geantwoord. Het verscheen als bijvoegsel van ‘De Baanbreker’ van 13 october 1895, no 98 (2). Het was een goed geschrift. Men proefde er helemaal de stijl en argumentatie van Troelstra uit.
Een voorbeeld van de betoogtrant moge hier volgen.
“De kapitalisten zijn het die niet schromen het familieleven te verwoesten, wanneer dat kan strekken tot vergroting hunner winsten en dividenden. Zij toch zetten vrouwen en kinderen in steeds groter mate aan de arbeid en de arbeider is gedwongen het toe te laten. Dat aldus zijn gezin vaneen wordt gescheurd, omdat hij wegens de lage loonstandaard niet in staat is de zijnen een voldoend bestaan te verschaffen. De kapitalisten nemen verder de arbeider zo lang en zo ingespannen in beslag, dat hij thuiskomende van de arbeid te vermoeid en te lusteloos is, om van het familieleven iets te genieten.. De socialisten daarentegen dringen juist aan op beperking van de vrouwen- en verbod van de kinderarbeid; verkorte arbeidsduur, verbetering der woningtoestanden, hetwelk ten gevolge zou hebben, dat de arbeiders en de arbeidsters aan hun gezin, de kinderen aan hun opvoeding werden teruggegeven en dat in een passende omgeving het familieleven tot zijn recht zou komen …”
Met ‘Bergenaars’ wordt hier bedoeld de medewerkers van Oudens uit Bergen op Zoom. Het is goed dit op te merken omdat in westelijk Noord-Brabant ook nog Zevenbergen is gelegen en Oudens daar ook persoonlijke contacten had. Er is dan ook nog Huybergen en mogelijk nog wel meer dorpen met de aanduiding ‘bergen’. Er waren in Bergen op Zoom enige socialistische contacten, waartoe dus ook zeker twee van de broers van vader behoorden, die wellicht beiden, zoals ook vader die dus in Gastel woonde, lid waren van de in 1894 opgerichte sociaal-democratische arbeiderspartij, de SDAP, of eerder al van de Sociaal-Democratische Bond (SDB).
Gedateerd oktober 1987 heeft Stan Poppe jr nog een aantal aanvullingen toegevoegd.
Het SDAP-archief bij het IISG geeft met betrekking tot dat laatste enige aanwijzing. Op 28 Augustus 1894, twee dagen na de oprichting van de SDAP, stuurt August C.M.Poppe als secretaris van de SDB-afdeling Bergen op Zoom een briefje aan L.Cohen te Zwolle, als ik me niet vergis een van ‘de twaalf apostelen’ van de SDAP, waarin hij een met algemene stemmen op de afdelingsvergadering aangenomen motie toestuurt. Die motie houdt een uitvoerig gemotiveerd besluit in om zich los te maken van de “in werkelijkheid tot een anarchistische vereeniging geworden SDB” en “te trachten mede te werken tot het verkrijgen van een nieuwe organisatie op den grondslag der internationale sociaal-demokratie”. De brief vermeldt geen andere namen van leden dan die van voorzitter Bosman en secretaris A.C.M.Poppe. August was toen 23 jaar, zijn broers Louis en Antoon resp. 28 en 24 jaar oud. Het lijkt, mede gezien de inhoud van de door Antoon op 4 Maart 1895 aan zijn broers gerichte brief, niet te gewaagd om aan te nemen dat ook de twee oudere broers al lid waren van de SDB.
Overigens is een andere brief van August, op diezelfde vierde Maart 1895 als afdelingssecretaris geschreven aan het partijbestuur van de SDAP, ook interessant. Daaruit blijkt dat de afdeling geen lang leven beschoren was tengevolge van een konflikt met voorzitter Bosman. Deze “zich later revolutionair socialist noemende man” liet volgens August “onze afdeling uit elkander spatten door slordig beheer en geknoei.” De door broer Antoon veronderstelde neiging naar het anarchisme verhinderde August toch niet om in dit konflikt zijn funktie als sociaal- demokratisch afdelingsbestuurder te blijven vervullen. Althans zolang het lukte de afdeling overeind te houden. Een paar weken later ziet hij er geen gat meer in, maar schakelt op een lagere versnelling over. Hij schrijft op 21 Maart dat de afdeling feitelijk te niet is. Hij spreekt over vervolging in het geniep, waardoor mensen zich laten afschrikken. Hij geeft behalve zichzelf nog een drietal abonnees op voor het op te richten ‘Centraal orgaan’ van de landelijke partij. Twee daarvan zijn W.A. en W.L.Hagnee. Waarschijnlijk twee broers van zijn vrouw. Zijn eigen broers hebben Bergen op Zoom dan verlaten. Ook hijzelf is waarschijnlijk al snel vertrokken. Hij stierf in 1932 op 61-jarige leeftijd in het land gebied waar de familie Poppe vandaan kwam: Zeeuws-Vlaanderen. Hij was toen deurwaarder in Hulst.
Het teloorgaan van de SDAP-afdeling Bergen op Zoom door “vervolging in het geniep” is niet het enige symptoom van de benarde positie van de eerste socialisten in Brabant, dat naar voren komt uit de lotgevallen van de broers Poppe. Als er na hun vertrek uit de stad door anderen opnieuw pogingen in het werk worden gesteld om een SDAP-afdeling op te richten (in 1901) worden de namen der leden geheimgehouden. Als Louis J.C.Poppe, in September 1900 te Tilburg secretaris wordt van de toen opgerichte SDAP-afdeling in deze textielstad, schrijft hij in zijn eerste brief aan het partijbestuur eveneens over de noodzaak van geheimhouding. En nadat hij in de nasleep van de spoorwegstaking van 1903 een strafverplaatsing naar Gulpen (Zuid-Limburg) heeft opgelopen, schrijft zijn opvolger als secretaris op 22 Juli van dat jaar een noodkreet naar Amsterdam omdat “onze beste krachten ons ontvallen door overplaatsing, ontslag of anderszins” en de afdeling “weerloos staat tegenover de zwarte bende, die ons met verdubbelde kracht onder haar vuil tracht te vernietigen.” De “romantieker” Oudens had echt wel reden om geheimzinnig te doen. Het is eerder verwonderlijk dat hij zijn kollegaas in diezelfde tijd opriep om daarbij niet te overdrijven.
Het partijbestuur stelde, naar ik meen, honderdduizend exemplaren
ter beschikking. Oudens vroeg er tienduizend. Hij nam de regeling
der verspreiding op zich. Hij riep ons op naar Oudenbosch in de
wachtkamer derde klasse van het station. We kwamen ieder op een
bepaalde tijd, mede naar gelang van de treinaankomsten. Het was
een donkere avond in 1896. Het slecht verlichte lokaal, met een
petroleumlamp, die bovendien nog een berookt glas had, bood het
aanzicht van een samenzweerdersbijeenkomst. Ik was een van de
eerst aangekomenen en bleef wachten. Ik keek door de ruiten het
perron op, of er een bepaalde trein zou aankomen. Waar vandaan
wist ik niet, want wie ik verwachtte was mij onbekend. Alleen
kende ik; geen van de anderen. Ik was er enige
minuten toen plotseling uit de linker voor hoek van het vertrek
een vrij grote man uit zijn slaap leek te ontwaken en van achter
zijn op de tafel liggende pakken naar mij toe kwam. Hij had een
puntbaard en droeg een grote flambard-hoed. Ik begreep, dat moest
Oudens zijn.
“U is Poppe uit Gastel” zei hij en op mijn bevestigend antwoord,
verzocht hij me plaats te nemen bij hem in de hoek. Daar kreeg ik
mijn eerste instructie hoe men op het platteland van van
westelijk Brabant in die tijd verspreiden moest. De instructie
was kort en duidelijk. Geen enkel exemplaar uitgeven voor de
bepaalde tijd. We gaan allen ieder in zijn gemeente, op hetzelfde
uur uit. We verspreiden tot alles op is. Dan gaan we naar huis en
spreken er met niemand over.
Ik weet niet meer welke dag het was, maar ik vermoed dat het op
een zaterdag was en we zouden ‘s avonds klokslag tien uur uit
gaan. Ik kreeg voor Oud- en Nieuw-Gastel duizend exemplaren.
Voor het eerst zou ik gaan verspreiden; in de nacht … alleen. En onder een arme, gedeeltelijk boeren-, gedeeltelijk fabrieksbevolking. Bovendien wilde ik ook om persoonlijke redenen liever niet gezien worden. Immers, bij de bespreking van hoofdstuk VII B van de staatbegroting in de Tweede Kamer, had ik het vorige jaar al de eer genoten door het Rooms-Katholieke kamerlid Van de Kun, besproken te worden.
De suikerfabriek in Stampersgat, officieel de ‘Gastelsche
Beetwortelsuikerfabriek’ die oorspronkelijk in eerstgenoemd
dorp lag, dat deel uitmaakt van de gemeente Oud- en Nieuw-
Gastel, werd in 1909 (dus een aantal jaren na vaders
verplaatsing naar Tilburg) vervangen door een nieuwe
fabriek, de ‘Cooperatieve Suikerfabriek Dinteloord’ die wat
westelijker buiten Stampersgat verrees en van moderner bouw
en contructie werd. De eerste fabriek, door de bevolking
toen aangeduid als "'t oud fabriek" werd na 1909 een
sloperij van ijzer. Tot het sloopmateriaal behoorde in de
eerste plaats al het ijzer van de eerste suikerfabriek. In
de tweede wereldoorlog, in 1944, ging alles in vlammen op.
Belangrijker voor ons verhaal dan deze laatste uitweiding is
het dat in vaders tijd de heer J.F. Vlekke directeur van de
fabriek was. Vlekke was met deze suikerfabriek vergroeid.
Hij was eerst onderwijzer geweest aan de openbare School van
de gemeente Oud- en Nieuw-Gastel. In 1873 — op 24 jarige
leeftijd — werd hij boekhouder van de onderneming en in 1881
volgde hij de overleden directeur als zodanig op. Hij bleef
dat tot zijn overlijden in 1903.
Ons gezin was toen al enige jaren Gastel uit.
Rond die tijd ontwikkelde zich in ons land het moderne kapitalisme. Gepaard daarmee ging de groei van de arbeidersklasse en daarmee ook van de arbeidersbeweging en de proletarische klassenstrijd. Het tijdperk van de economische vrijheid van het ondernemersdom, van het laissez faire, laissez aller, verloor, mee onder druk van de arbeiders geleidelijk aan zijn absoluutheid. Er ontstond langzamerhand zowel als critiek op de schrikbarende toestanden t.a.v. de lonen, de werktijden, de volkomen onbeschermdheid der werkenden en hun gehele sociale leven, vooral onder druk van de in beweging komende arbeiders en hun eerste klasseorganisaties, als ook in vrijzinnige, katholieke en hervormde burgerlijke kringen enige belangstelling over het lot van de arbeiders. Dr. Abraham Kuyper riep de kleine luiden op het Christelijk Sociaal Congres van l89l toe uit hun slaap te ontwaken. De katholieke sociale voorman Alphons Ariens stichtte de Rooms- katholieke Textielarbeidersbond, in l89l, nadat in 1888 een staking in Twente de invloed der socialisten sterk had doen toenemen. In datzelfde jaar verscheen ook de pauselijke encycliek ‘Rerum Novarum’, een sociaal kompas voor katholieke geestelijken em vakbondsleiders. Die belangstelling voor de toestand van de arbeidersklasse was natuurlijk vooral gevolg van, een reaktie op, de opkomende socialistische beweging der arbeiders, en de verklaring daarvan door de aanhangers van marxistische maatschappij-wetenschap.
De vrome katholiek Vlekke, de directeur van de suikerfabriek waarover vader in zijn ‘Herinnering’ schreef, afkomstig uit klein-burgerlijke kringen, onderging ook de invloed van de veranderende sociaal economische structuur. Vanaf zijn directeurschap van de fabriek verscheen onder zijn redactie 'De Kleine Courant’ voor het fabriekspersoneel, waarin als doelstelling werd uitgedragen (blijkens een onderkop) 'Zelfstandig door Arbeid en Samenwerking’. Het was duidelijk dat daarmee stelling werd genomen tegen de ontwikkeling van de klassenstrijd en de propaganda van de socialistische beweging; een pleidooi voor klassenharmonie. De vakbeweging en de politieke partijen van nu hebben veel van deze idee overgenomen, toen lag dat nog anders. Dat verklaart dat onze vader in zijn herinnering moet vaststellen dat hij het met Vlakke al aan de stok had gehad. Even begrijpelijk is het dat Ariens in de burgerlijke en katholieke wereld evenzeer als Vlekke wordt beschreven als een sociaal voelend mens. Daarbij wordt er dan met graagte op, gewezen dat Vlekke bedrijfsdirecteur was. Maar voor va‡er was deze een man die zich uiteraard toch moest baseren op uitbuiting van zijn arbeiders.
Het was een donkere nacht. Mijn eerste schreden gingen in de
richting van Oudenbosch. Huis aan huis werden door mij de
manifesten onder de deuren van de arbeiderwoningen geschoven. De
weg ging voorbij Kuivezand. Niemand zag ik. Toen terug langs De
Stoof en De Meir. Daar stond een grote molen. In de verte
hoorde ik iemand komen aan stappen. Gauw had ik mij
verscholen en vlak langs me schoof een van de
dorpsveldwaohters.
Toen ik op De Meir was, bekroop me heimelijk de lust naar huis te
gaan. Ik was daar hoogstens tien minuten vandaan en mijn jonge
vrouw was zeker verlangend mij ongedeerd te zien verschijnen.
Maar ik had nog ongeveer tweehonderd manifesten. Oudens had heel
nadrukkelijk gezegd: alles moest in een avond weg. Niemand mag er
zich een tweede avond aan wagen. Na korte weifeling besloot ik
Nieuw-Gastel (Stampersgat), waar
gelegen was en
waaraan ik ‘s winters als ambtenaar werkzaam was, toch ook met
mijn bezoek te vereren.
Spoedig was ik de hoek van de straat omgedraaid en daar ging het
opnieuw van huis tot huis. Eindelijk was Stampersgat bereikt; die
lange dijk met al zijn woningen der fabrieksslaven. Met de
directeur van de fabriek had ik het reeds aan de stok gehad
over de toestanden van zijn arbeiders.
Die laatste kenden
mij allen. Ze waren me vrij goed gezind. Maar toch had ik niet
graag gehad dat ze mij zagen. Doch, een manifest moesten ze
hebben!
Ook dat liep zonder ongelukken af en nu langs de Rijpersweg en
dan naar huis. Alles ging goed in z'n werk. Langs de Oude Dijk
zag ik nog eenmaal de dorpspolitie. In de schaduw van de deuren
liep ik naar huis, met het zalige gevoel dat mijn werk was
volbracht.
Stil en dommelig lag het dorp in ruste. De klok van de katholieke
kerk sloeg half twee. Mijn vrouw hoorde me blijkbaar aankomen en
deed de deur open. Ik stapte binnen; de zaak was gedaan!
De volgende werkdag moesten we om acht uur beginnen met wat men
noemt ‘de uitslag van de gefabriceerde suiker’. De arbeiders
spraken voortdurend over ‘het biljet’. De onder-directeur wilde
telkens langs omwegen het gesprek op dat manifest brengen. Ik had
er natuurlijk pret in, maar gevoelde toch geen lust er over te
spreken.
Zou het uitgekomen zijn, dan was waarschijnlijk een verplaatsing
het gevolg geweest. Het salaris bedroeg maar ƒ 480,— (per jaar)
en aan de fabriek verdiende de ambtenaar er ongeveer ƒ 120,— à
ƒ 130,— als emolumenten bij. Dat was van belang!
's Avonds kwamen de kranten uit en de Nieuwe Bredase Courant
berichtte dat er te Roosendaal ongeveer veertig diamantbewerkers
uit Amsterdam waren afgestapt en 's nachts over heel westelijk
Noord-Brabant honderdduizend strooibiljetten hadden verspreid.
Het gevaar van de ontdekking was geweken; niemand zocht meer naar
daders.